Toen de tijd naderde dat Jezus van de aarde zou worden weggenomen, ging Hij vastberaden op weg naar Jeruzalem. Hij stuurde boden voor zich uit. In een Samaritaans dorp, waar ze kwamen om Zijn komst voor te bereiden, wilden de dorpelingen Hem niet ontvangen, omdat Jeruzalem het doel van Zijn reis was. Toen de leerlingen Jakobus en Johannes merkten dat Jezus niet welkom was, vroegen ze:
‘Heer, wilt U dat wij vuur uit de hemel afroepen dat hen zal verteren?’ Maar Hij draaide zich naar hen om en wees hen streng terecht. Ze gingen verder naar een ander dorp.
Terwijl ze hun weg vervolgden, zei iemand tegen Hem:
‘Ik zal U volgen waarheen U ook gaat.’ Jezus zei tegen hem:
‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan Zijn hoofd nergens te ruste leggen.’ Tegen een ander zei Hij:
‘Volg Mij!’ Maar deze zei:
‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’ Jezus zei tegen hem:
‘Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen.’ Weer een ander zei:
‘Ik zal U volgen, Heer, maar sta me toe dat ik eerst afscheid neem van mijn huisgenoten.’ Jezus zei tegen hem:
‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’